Leeservaring uit 1990, of daaromtrent
Gerard Reve is een mij dierbaar schrijver, al ben ik laat tot hem bekeerd. Dat is te wijten aan het eerste boek dat ik van zijn hand las: Wolf. Een initiële ervaring zet een norm en dat ik ook hier duidelijk het geval. Jarenlang heb ik gespuugd op Reve en enkel op grond van deze broertjes- en sprookjesroman, die wat mij betreft nog altijd met ingang van nu geëlimineerd mag worden uit 's mans oeuvre, dat verder groots is, wat ik ervan ken dan.
Ik ben 'herbegonnen' met Een stille vriend en in snel tempo volgden De taal der liefde, Lieve jongens, Op weg naar het einde, Nader tot u, een vijftal brievenbundels, waaronder Ik had hem lief, en wat jeugdiger werk zoals Werther Nieland/De ondergang van de familie Boslowits. Lang geleden las ik uiteraard ook De avonden. En ik kan nu stellig verzekeren dat álles gelezen gaat worden, want mijn oordeel over Reve is totaal omgeslagen en is eindelijk daar waar het behoort te zijn: bij bewondering.
Het feit dat zijn meestgebruikte literaire vorm de brief is, spreekt mij zeer aan, omdat ik in mijn bescheiden pogingen tot schrijven, ook regelmatig terugkeer naar de briefvorm. Het sterkste
punt bij Reve vind ik zijn vergaand nihilisme en de daaruit voortvloeiende humor. Vrijwel nergens klinkt er bitterheid of rancune, hooguit jegens hemzelf of het leven in het algemeen. "Het
leven is een kruisdraging" (Op weg, p.15).
Er zit een toon van onaantastbare ergernis in, die mij doet denken aan E. du Perron. Zoals Reve in zijn 'Brief uit Edinburgh' zijn reis beschrijft per boot ("om de mensen hoeft u het niet te doen"), lijkt mij sterk verwant aan de manier waarop Du Perron eenzelfde slag volk een kopje kleiner maakt in zijn Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, een werk dat door al zijn literaire vrienden als 'inferieur en oninteressant' werd afgedaan.
Er zijn weinig boeken waarbij ik zo onbedaarlijk heb zitten lachen als bij die van Gerard Reve. De twee hier te behandelen boeken doen wat dit betreft ook aardig hun best, maar blijven toch
minder vrij in het kwinkslagerig nihilisme als Reves latere werken. Misschien nemen ze juist daarom een speciale plaats in bij mij. Desalniettemin... bij een toevoeging als volgende, na een
mogelijk compromiterende uitspraak haal ik opgeruimd adem: "(...) niet zeuren, u begrijpt drommels goed wat ik bedoel".
Veel van wat Reve schrijft is zeer aanvechtbaar, zoals bijvoorbeeld zijn houding ten aanzien van geld, maar zijn ongecompliceerde betoogtrant heeft op mij in ieder geval zo'n uitwerking, dat ik niets anders kan dan mij voor de duur van het lezen van het boek volledig achter Reve scharen. "Die twaalf gulden zijn de reden dat ik deze brief schrijf, want daarzonder wens ik u, zo dol als ik op u ben, allemaal, ongezien, de kanker." Het kan, het mag, alles wat Reve zegt is gelegitimeerd.
"Behalve dat ik de vaardigheid heb ontwikkeld om geluidloos de kurk van een wijnfles te halen (...) heb ik weinig meer te melden" (Nader tot u, p.34).
"Een wijnglas is even gauw gevuld als een kinderhand."
In het gemis van opgelegde, ondoordringbare zwaarmoedigheid die ik bij iemand als Jeroen Brouwers steeds slechter kan verdragen, waardeer ik Reve. (De hardnekkig volgehouden bewering als zou Brouwers een Reve-epigoon zijn, blijf ik even hardnekkig bestrijden. Zeker zijn er in stijl opvallende overeenkomsten, en zelfs in thematiek zijn het broertjes - niet in de zin van Reve - van elkaar, maar de toon van Reve is die van Brouwers niet en andersom, en bovenal mist Reve de doorwrochtheid van compositie van Brouwers.)
Nu is het bij Reve allesbehalve luchtigheid en jolijt alom. Alleen de titel al, Op weg naar het einde, doet iets vermoeden van het doemdenken, dat ook Reve eigen is. Enkele citaten van ander alooi.
"Ik hoop dat het u hierna voldoende duidelijk is, dat ik reis om ergens te komen, en geenszins om het genot van de verplaatsing."
"Ik moet proberen dit schrijvend bestaan machtig te worden, al is het in een van drijfhout gebouwde hut."
"Misschien ligt ergens in de komende etappe op weg naar het einde, voor mij een waarachtig bestaan, waarin ik niets meer verwacht, en elke oppervlakkige genieting en illusie zal wegwerpen (...)"
Maar dan, alsof er weer adem gehaald moet worden vervolgt hij: "Ik hoop, dat ik u niet treurig heb gemaakt, want ik houd van u, allemaal, eerlijk waar, op mijn eigen, eenvoudige manier".
Ik zal het niet overnemen hier, maar de alinea waar pagina 97 mee begint in Nader tot U, vind ik van een onovertroffenheid, waar ik stil van word. En om niet in oeverloos prijzen te
vervallen, besluit ik nu maar met een laatste citaat uit Nader tot U, waaruit voor mij blijkt, hoezeer de diepte en oppervlakkigheid van Reve, hand in hand gaan:
"Je kan natuurlijk zeggen, als ze je vragen wat doet u:
'ademhalen, dat ik niet stik'".
Gelezen: rond 1990